Er staat een tank voor mijn huis. Zo’n grote elektrische auto. Met een draaicirkel van een rotonde. Als je eromheen loopt zie je nog een klein autootje in z’n schaduw staan. Een Twingootje. Ook elektrisch. Daar kun je in één keer mee straatje keren. Ik heb ze allebei zelf uitgekozen. Maar je ziet de wereld in een volstrekt ander perspectief als je in één van de auto’s zit.
Het was de tijd dat er nog niet zoveel te kiezen viel. Elektrische auto’s waren per definitief groot en log. En je wilt wel eens wat meer meenemen dan een boodschappenkrat en goed zitten met je lengte. Bovendien met een autostoeltje voor de steeds groter wordende kleine meid. Zij heeft het altijd over de ‘grote auto’ en de ‘kleine auto’. En die kleine voldoet ook. Bank (deels) plat, en je hebt een zee aan ruimte. Maar hoewel er steeds meer verschillende formaten elektrische auto’s zijn, hebben die tanks wel de norm gesteld, lijkt het. Groot, log en lomp. Vooral omdat mensen er ook zo in rijden. En die neiging voel ik zelf ook.
‘De wereld is van mij’: dat voel je als je zo hoog boven de weg uitkijkt. Al het geluid van buiten is verstomd. Je zit in je eigen mini-wereldje. Met muziek en een scherm dat de hele wereld overziet en zegt waar je heen moet. En inderdaad ‘móet’; alles moet wijken. Tenminste: zo voel ik mij als ik in mijn Twingootje zo’n tank tegenkom. Bijvoorbeeld bij een plek waar ik voorrang heb. Met mijn eigen tank dringen mensen nooit aan. En wat doe ik zelf? Ik ben ook geneigd in de grote auto steviger te rijden. ‘Hier ben ik’. Ik merk bij mezelf in die auto veel meer een gevoel onkwetsbaar te zijn of zo. Niet dat ik asociaal rijd (denk ik), want natuurlijk druk ik niemand van de weg, maar zo’n auto doet wat met je.
Die kwetsbaarheid voel ik meer in dat ouder model autootje dat elektrisch is gemaakt door de Fransozen. Ergens geeft me dat veel meer bewustzijn van waar ik ben. En dat ik deel van de omgeving uitmaak in plaats van dat ik in mijn eigen computerspel aan het rijden ben in een virtuele wereld.
Als voetganger en fietser merk ik bovendien dat die tanks vaak niet passen. Allereerst letterlijk niet. Op de boot naar Ameland moest ik me verontschuldigen bij het personeel dat mijn dochter er niet uit kon. ‘Ja’, zei een jonge knul, ‘de auto’s worden steeds breder’. Alsof dat een reden was om mijn dochter te laten zitten. Een oudere medewerker uit de tijd van de oude Renault 4 hielp haar vervolgens er wel uit. Voortaan zit ze op schoot op de bijrijdersstoel als we de boot oprijden.
En als we dan door Hollum struinen dan maak je aan het begin van een vakantieweek altijd een paar keer mee dat een tank door het centrum probeert te rijden, wat mag, maar wat overduidelijk niet past. Die zie je later in de week dan ook niet meer terug. En waarom moeten die tanks altijd voor een winkel worden geparkeerd, of op anderhalve parkeerplaats? Op de een of andere manier kunnen we met zo’n auto vaak ineens niet meer lopen. En parkeren.
Ik ben met beide auto’s blij hoor, en veel mensen kunnen gelukkig wel rijden, maar het wisselende perspectief op de wereld verraste me wel. Dat een auto zoveel met je kan doen in hoe je naar de wereld en de mensen om je heen kijkt. En ik probeer me te oefenen in bescheidenheid als ik denk aan een toekomstige nieuwe auto. Dat het groter kan, betekent nog niet dat het groter hoeft. Niet voor niets hebben onze auto’s allebei het kleinste accupakket. In totaal staat er 66 kWh op de oprit, voor twee auto’s. En dat is tegenwoordig alweer weinig voor één tank. Maar ik hoef niet elke dag naar Parijs. Daar zou ik trouwens met zo’n tank ook helemaal niet doorheen willen rijden.
Otto Grevink is dominee in De Langstraat en verbonden aan Pioniersplek Zin op School. Reacties zijn welkom op ottogrevink@gmail.com.
